De Leuvense Betrokkenheidsschaal. Een nieuw onderwerp tijdens de lessen PPO, en een leuke! Een manier om te meten in welke mate een kind betrokken is bij een activiteit. In alle eerlijkheid, we gingen meteen aan de slag om onze klasgenoten stiekem te observeren en te scoren volgens deze schaal…
Hieronder een beschrijving die ik van de Portal van de Fontys heb gehaald:
De LBS bestaat uit twee delen. Er is een lijst met signalen van gedrag waarop men zich als beoordelaar kan richten. Daarnaast worden er vijf schaalwaarden onderscheiden of niveaus van betrokkenheid. Bij kleuters bepaald het kind de activiteit waar op de betrokkenheid wordt gescoord. Wanneer een kleuter tijdens het knutselen druk bezig is met een medekleuter dan wordt de betrokkenheid geschat van de hoofdactiviteit , nl: “met een ander kind praten”. Wanneer de betrokkenheid van leerlingen wordt gemeten dan wordt er gekeken naar de activiteit die de leerkracht heeft gekozen.
De betrokkenheidssignalen:
Concentratie
De aandacht van de leerling is op één beperkte cirkel gericht, die van zijn activiteit. Slechts intense prikkels uit de omgeving kunnen zorgen voor afleiding. Het is belangrijk om hierbij naar de ogen te kijken, deze zijn gericht op de activiteit.
Energie
Bij bewegingsactiviteiten komt veel fysische energie aan te pas en zie je soms zweetdruppels. In andere activiteiten zijn andere componenten opvallend: luid spreken, alles vlot willen doen, ook hierbij kun je veel zien aan de blik van de kinderen (bijv. de tong een stukje uit de mond).
Complexiteit en creativiteit
Bij hoge betrokkenheid bevinden kinderen zich op de grens van hun kunnen en kennen. Hun gedrag is dan ook meer dan routinematig handelen. Complexiteit omvat dan ook meestal creativiteit: het kind doet iets persoonlijks met het aanbod, voegt er eigen elementen aan toe, brengt iets voort dat nieuw voor hem/haar is.
Mimiek en houding
De niet-verbale tekenen van betrokkenheid zijn een grote hulp bij het beoordelen. Zo kan je het onderscheid maken tussen ogen die dromerig zijn, ongeïnteresseerd van het ene naar het andere gaan en ingespannen kijken. Er is veel af te lezen aan houding en mimiek.
Persistentie
Bij concentratie is alle aandacht en energie op één punt gericht. Bij persistentie gaan het om de duur van die concentratie. Kinderen die betrokken bezig zijn laten de activiteit niet makkelijk los. Ze willen de voldoening van intense activiteit blijven smaken en zijn bereid daarvoor de nodige inspanning te doen. De betrokkenheid duurt meestal een hele tijd.
Nauwkeurigheid
Kinderen die betrokken bezig zijn tonen een bijzondere zorg voor hun werk: ze houden rekening met details, gaan nauwkeurig te werk. Niet-betrokken kinderen gaan er vaak met de grove borstel over; het steekt niet zo nauw.
Reactietijd
De kinderen zijn alert en gaan snel in op uitlokkende prikkels. Ze vliegen er meteen in en tonen daardoor hun motivatie om tot actie over te gaan. Ze reageren ook alert op nieuwe prikkels die zich in de loop van de taak aandienen en die voor de activiteit relevant zijn.
Verwoording
Kinderen geven door hun spontane commentaren soms zelf uitdrukkelijk aan of ze betrokken zijn of waren ( “Dat was leuk hé juf of “Doen we nog eens”!!). Maar ook door enthousiast te beschrijven wat ze doen of gedaan hebben, geven ze meer impliciet aan dat het hen raakt: ze kunnen het niet laten om wat ze ervaren, gedane ontdekkingen…. te verwoorden.
Voldoening
Betrokken activiteit gaat meestal gepaard met “genieten”. Datgene waarvan men geniet kan erg uiteenlopend zijn, maar moet steeds wat met “exploratie”, met het “contact nemen met de werkelijkheid”, tot zich laten doordringen van prikkels, te maken hebben. Vaak is dat genieten impliciet aanwezig, maar soms zie je een kind met manifeste genoegdoening naar zijn/haar werkje kijken, trots zijn taak afgeven…
Schaalwaarden:
Er is (zie hierboven) een lijst met signalen van gedrag waarop men zich als beoordelaar kan richten. Daarnaast worden er vijf schaalwaarden onderscheiden of niveaus van betrokkenheid. Bij kleuters bepaald het kind de activiteit waar op de betrokkenheid wordt gescoord. Wanneer een kleuter tijdens het knutselen druk bezig is met een medekleuter dan wordt de betrokkenheid geschat van de hoofdactiviteit , nl: “met een ander kind praten”. Wanneer de betrokkenheid van leerlingen wordt gemeten dan wordt er gekeken naar de activiteit die de leerkracht heeft gekozen.
Schaalwaarde 1: geen activiteit
We reserveren deze score voor de momenten waarop kinderen op ‘non-actief’ staan. Op dit moment heeft het kind volledig afgehaakt. Er is geen spoor van enige mentale activiteit met betrekking tot de ‘taak’. De leerling is volledig afwezig, zit te dromen, staart naar buiten, prult met een lat….. Onder schaalwaarde 1 valt ook het schijnbaar actief bezig zijn. Er worden na de opdracht van de leerkracht uitgebreide voorbereidingen getroffen zoals de stoel goed zetten, pennen uitzoeken, schrift klaar leggen etc.
Schaalwaarde 2: vaak onderbroken activiteit
Waar in niveau1 nagenoeg heel de observatieperiode uit niets doen of uit schijnactiviteit bestaat, kunnen we hier momenten van (taakgerichte) activiteit constateren. Er wordt naar een verhaal geluisterd, aan een werkblad gewerkt, kinderen steken af en toe hun vinger op. Maar dit neemt bij benadering slechts de helft van de tijd in beslag. De talrijke of lange onderbrekingen bestaan uit ongericht wegkijken, dromen, prullen. Een variant van deze schaalwaarde bestaat uit een vrijwel ononderbroken activiteit die van die aard is dat ze weinig of geen beroep doet op cognitieve vaardigheden. Er is geen progressie. Het zijn vaak geautomatiseerde handelingen zoals het overschrijven van het bord. Het is meer dan het simpelste stereotype handelen, maar net te weinig om echt van een volwaardige “activiteit” te spreken. De lage complexiteit (één van de signalen) maakt dan ook dat het kind de handelingen met een zekere “afwezigheid” kan uitvoeren.
Schaalwaarde 3: min of meer aangehouden activiteit
Kinderen zijn gedurende de observatie nagenoeg aangehouden bezig met een bepaalde activiteit. Kinderen zijn bezig met een taak, luisteren en participeren mee aan de les door een inbreng te doen. Echte betrokkenheidssignalen ontbreken evenwel. Ze lijken veelal onverschillig bezig, zonder veel inzet van energie. Een zekere nonchalance is bij sommige kinderen merkbaar. Ze vliegen als het ware op ‘automatische piloot’. In tegenstelling met de schijnactiviteiten, zien we wel een zekere voortgang in wat ze doen. Het is dus geen herhalen van uiterst simpele handelingen. De ‘taak’ wordt in grote mate volbracht. Bovendien zijn de kinderen zich bewust van de handelingen die ze doen. Een andere situatie welke onder schaalwaarde3 plaatsen, is wanneer het lijkt dat iemand er niet helemaal bij is, maar als de leerkracht een vraag stelt, volgt er onmiddellijk een correct antwoord. De leerling heeft het klasgebeuren op een oppervlakkige manier gevolgd zodanig dat hij de meest belangrijke dingen heeft opgenomen. Dit komt vooral wanneer de activiteit onder de mogelijkheden van de leerling ligt. Juist omdat hij de leerstof vlug doorheeft, is hij in staat de les met minimum aan aandacht te volgen. Hij houdt ‘de motor’ als het ware draaiend om snel terug aan te sluiten zodra het interessanter wordt.
Schaalwaarde 4: activiteit met intense momenten
De schaalwaarde 4 is er niet alleen sprake van activiteit, bovendien valt nagenoeg voor de helft van de observatietijd uit de signalen betrokkenheid af te leiden. De activiteit krijgt voor het kind écht betekenis. Dit is af te leiden uit een aantal betrokkenheidssignalen. Belangrijk zijn hier concentratie, niet ‘afgedwongen’ persistentie, geringe afleidbaarheid en nauwkeurigheid. Interessepunten en exploratiebehoefte zijn de onderliggende drijfveren. Een variant bestaat in een aangehouden en met concentratie gepaard gaande activiteit (niveau 5), waarvan de complexiteit evenwel niet voldoet: de handelingen ontlenen hun spankracht aan een gekozen doel (iets maken)maar zijn op zich eerder routinematig (vergen geen grote inzet van mentaal vermogen).
Schaalwaarde 5: volgehouden intense activiteit
Schaalwaarde 5 reserveren we voor activiteiten die met grote betrokkenheid gepaard gaan. De leerling is duidelijk opgeslorpt door zijn/haar bezigheid. De blik is nagenoeg ononderbroken gericht op de handelingen en met materiaal. Bij luistermomenten ziet men echter soms het tegengestelde. Een sterk naar binnen gerichte blik verraadt dan de inwendige mentale activiteit. Omgevingsprikkels bereiken hem/haar niet of nauwelijks. Handelingen volgen elkaar vlot op en vergen een mentale inspanning
Hieronder een beschrijving die ik van de Portal van de Fontys heb gehaald:
De LBS bestaat uit twee delen. Er is een lijst met signalen van gedrag waarop men zich als beoordelaar kan richten. Daarnaast worden er vijf schaalwaarden onderscheiden of niveaus van betrokkenheid. Bij kleuters bepaald het kind de activiteit waar op de betrokkenheid wordt gescoord. Wanneer een kleuter tijdens het knutselen druk bezig is met een medekleuter dan wordt de betrokkenheid geschat van de hoofdactiviteit , nl: “met een ander kind praten”. Wanneer de betrokkenheid van leerlingen wordt gemeten dan wordt er gekeken naar de activiteit die de leerkracht heeft gekozen.
De betrokkenheidssignalen:
Concentratie
De aandacht van de leerling is op één beperkte cirkel gericht, die van zijn activiteit. Slechts intense prikkels uit de omgeving kunnen zorgen voor afleiding. Het is belangrijk om hierbij naar de ogen te kijken, deze zijn gericht op de activiteit.
Energie
Bij bewegingsactiviteiten komt veel fysische energie aan te pas en zie je soms zweetdruppels. In andere activiteiten zijn andere componenten opvallend: luid spreken, alles vlot willen doen, ook hierbij kun je veel zien aan de blik van de kinderen (bijv. de tong een stukje uit de mond).
Complexiteit en creativiteit
Bij hoge betrokkenheid bevinden kinderen zich op de grens van hun kunnen en kennen. Hun gedrag is dan ook meer dan routinematig handelen. Complexiteit omvat dan ook meestal creativiteit: het kind doet iets persoonlijks met het aanbod, voegt er eigen elementen aan toe, brengt iets voort dat nieuw voor hem/haar is.
Mimiek en houding
De niet-verbale tekenen van betrokkenheid zijn een grote hulp bij het beoordelen. Zo kan je het onderscheid maken tussen ogen die dromerig zijn, ongeïnteresseerd van het ene naar het andere gaan en ingespannen kijken. Er is veel af te lezen aan houding en mimiek.
Persistentie
Bij concentratie is alle aandacht en energie op één punt gericht. Bij persistentie gaan het om de duur van die concentratie. Kinderen die betrokken bezig zijn laten de activiteit niet makkelijk los. Ze willen de voldoening van intense activiteit blijven smaken en zijn bereid daarvoor de nodige inspanning te doen. De betrokkenheid duurt meestal een hele tijd.
Nauwkeurigheid
Kinderen die betrokken bezig zijn tonen een bijzondere zorg voor hun werk: ze houden rekening met details, gaan nauwkeurig te werk. Niet-betrokken kinderen gaan er vaak met de grove borstel over; het steekt niet zo nauw.
Reactietijd
De kinderen zijn alert en gaan snel in op uitlokkende prikkels. Ze vliegen er meteen in en tonen daardoor hun motivatie om tot actie over te gaan. Ze reageren ook alert op nieuwe prikkels die zich in de loop van de taak aandienen en die voor de activiteit relevant zijn.
Verwoording
Kinderen geven door hun spontane commentaren soms zelf uitdrukkelijk aan of ze betrokken zijn of waren ( “Dat was leuk hé juf of “Doen we nog eens”!!). Maar ook door enthousiast te beschrijven wat ze doen of gedaan hebben, geven ze meer impliciet aan dat het hen raakt: ze kunnen het niet laten om wat ze ervaren, gedane ontdekkingen…. te verwoorden.
Voldoening
Betrokken activiteit gaat meestal gepaard met “genieten”. Datgene waarvan men geniet kan erg uiteenlopend zijn, maar moet steeds wat met “exploratie”, met het “contact nemen met de werkelijkheid”, tot zich laten doordringen van prikkels, te maken hebben. Vaak is dat genieten impliciet aanwezig, maar soms zie je een kind met manifeste genoegdoening naar zijn/haar werkje kijken, trots zijn taak afgeven…
Schaalwaarden:
Er is (zie hierboven) een lijst met signalen van gedrag waarop men zich als beoordelaar kan richten. Daarnaast worden er vijf schaalwaarden onderscheiden of niveaus van betrokkenheid. Bij kleuters bepaald het kind de activiteit waar op de betrokkenheid wordt gescoord. Wanneer een kleuter tijdens het knutselen druk bezig is met een medekleuter dan wordt de betrokkenheid geschat van de hoofdactiviteit , nl: “met een ander kind praten”. Wanneer de betrokkenheid van leerlingen wordt gemeten dan wordt er gekeken naar de activiteit die de leerkracht heeft gekozen.
Schaalwaarde 1: geen activiteit
We reserveren deze score voor de momenten waarop kinderen op ‘non-actief’ staan. Op dit moment heeft het kind volledig afgehaakt. Er is geen spoor van enige mentale activiteit met betrekking tot de ‘taak’. De leerling is volledig afwezig, zit te dromen, staart naar buiten, prult met een lat….. Onder schaalwaarde 1 valt ook het schijnbaar actief bezig zijn. Er worden na de opdracht van de leerkracht uitgebreide voorbereidingen getroffen zoals de stoel goed zetten, pennen uitzoeken, schrift klaar leggen etc.
Schaalwaarde 2: vaak onderbroken activiteit
Waar in niveau1 nagenoeg heel de observatieperiode uit niets doen of uit schijnactiviteit bestaat, kunnen we hier momenten van (taakgerichte) activiteit constateren. Er wordt naar een verhaal geluisterd, aan een werkblad gewerkt, kinderen steken af en toe hun vinger op. Maar dit neemt bij benadering slechts de helft van de tijd in beslag. De talrijke of lange onderbrekingen bestaan uit ongericht wegkijken, dromen, prullen. Een variant van deze schaalwaarde bestaat uit een vrijwel ononderbroken activiteit die van die aard is dat ze weinig of geen beroep doet op cognitieve vaardigheden. Er is geen progressie. Het zijn vaak geautomatiseerde handelingen zoals het overschrijven van het bord. Het is meer dan het simpelste stereotype handelen, maar net te weinig om echt van een volwaardige “activiteit” te spreken. De lage complexiteit (één van de signalen) maakt dan ook dat het kind de handelingen met een zekere “afwezigheid” kan uitvoeren.
Schaalwaarde 3: min of meer aangehouden activiteit
Kinderen zijn gedurende de observatie nagenoeg aangehouden bezig met een bepaalde activiteit. Kinderen zijn bezig met een taak, luisteren en participeren mee aan de les door een inbreng te doen. Echte betrokkenheidssignalen ontbreken evenwel. Ze lijken veelal onverschillig bezig, zonder veel inzet van energie. Een zekere nonchalance is bij sommige kinderen merkbaar. Ze vliegen als het ware op ‘automatische piloot’. In tegenstelling met de schijnactiviteiten, zien we wel een zekere voortgang in wat ze doen. Het is dus geen herhalen van uiterst simpele handelingen. De ‘taak’ wordt in grote mate volbracht. Bovendien zijn de kinderen zich bewust van de handelingen die ze doen. Een andere situatie welke onder schaalwaarde3 plaatsen, is wanneer het lijkt dat iemand er niet helemaal bij is, maar als de leerkracht een vraag stelt, volgt er onmiddellijk een correct antwoord. De leerling heeft het klasgebeuren op een oppervlakkige manier gevolgd zodanig dat hij de meest belangrijke dingen heeft opgenomen. Dit komt vooral wanneer de activiteit onder de mogelijkheden van de leerling ligt. Juist omdat hij de leerstof vlug doorheeft, is hij in staat de les met minimum aan aandacht te volgen. Hij houdt ‘de motor’ als het ware draaiend om snel terug aan te sluiten zodra het interessanter wordt.
Schaalwaarde 4: activiteit met intense momenten
De schaalwaarde 4 is er niet alleen sprake van activiteit, bovendien valt nagenoeg voor de helft van de observatietijd uit de signalen betrokkenheid af te leiden. De activiteit krijgt voor het kind écht betekenis. Dit is af te leiden uit een aantal betrokkenheidssignalen. Belangrijk zijn hier concentratie, niet ‘afgedwongen’ persistentie, geringe afleidbaarheid en nauwkeurigheid. Interessepunten en exploratiebehoefte zijn de onderliggende drijfveren. Een variant bestaat in een aangehouden en met concentratie gepaard gaande activiteit (niveau 5), waarvan de complexiteit evenwel niet voldoet: de handelingen ontlenen hun spankracht aan een gekozen doel (iets maken)maar zijn op zich eerder routinematig (vergen geen grote inzet van mentaal vermogen).
Schaalwaarde 5: volgehouden intense activiteit
Schaalwaarde 5 reserveren we voor activiteiten die met grote betrokkenheid gepaard gaan. De leerling is duidelijk opgeslorpt door zijn/haar bezigheid. De blik is nagenoeg ononderbroken gericht op de handelingen en met materiaal. Bij luistermomenten ziet men echter soms het tegengestelde. Een sterk naar binnen gerichte blik verraadt dan de inwendige mentale activiteit. Omgevingsprikkels bereiken hem/haar niet of nauwelijks. Handelingen volgen elkaar vlot op en vergen een mentale inspanning